Blaosmuziek
Blaosmuziek

Blaosmuziek

‘MET EEN FEESTELIJK GEVOEL LIEP IK ACHTER DE MUZIEK AAN’

Gé Reinders’ Blaosmuziek gaat over het Limburg van toen én nu

Door Daan Bartels

Eén lied bepaalt vaak of een album of zelfs een carrière een succes wordt. Voor Gé Reinders is dat Blaosmuziek geweest. Het romantische en een tikje nostalgisch aandoende lied, over de muziek die op een zondagmorgen klinkt op een Limburgs dorpsplein, spreekt velen aan. “Er is geen ander lied waarop ik zoveel aangesproken ben”, aldus Gé.

Gé Reinders: “Laatst kwam ik mijn oude buurmeisje tegen en die zei dat ze mij vroeger altijd hoorde zingen. Dat klopt wel, ik zing nog steeds de hele dag. Ook speelde ik al vroeg piano. Mijn vader was leraar op de Ambachtsschool en de muziekleraar van daar kwam bij ons aan huis om mijn broer en mij les te geven. We speelden geen liedjes hoor, alleen het standaard klassieke repertoire. Muziek maken werd pas echt leuk toen ik in de eerste klas van de middelbare school zat en van iemand een gitaar kon overnemen. Daarmee kon ik mezelf begeleiden. Nog altijd heb ik de songboeken van toen: van Bob Dylan, Neil Young, The Beatles en de Stones. Met tientallen stukjes plakband worden ze aan elkaar gehouden. Ik heb ze letterlijk stukgespeeld!”

Feestelijk gevoel
“Natuurlijk is blaasmuziek ook verbonden met mijn jeugd. In het dorp Leeuwen, waar wij woonden, had en heb je nog steeds een goede fanfare. Zelf heb ik nooit in het orkest gespeeld, maar ik hoorde hun muziek wel heel vaak. Er ging geen ceremonie voorbij zonder blaasmuziek. Tijdens de nachtmis, de carnavalsoptocht, de processie of als er een fanfarelid trouwde of werd begraven: ze speelden altijd. En iedere zomer werd er een serenade gebracht aan iemand uit het dorp die dat verdiend had. Met een heel feestelijk gevoel liep ik als klein jochie dan achter de muziek aan.”

Legitiem alibi
“Ik speelde altijd in bandjes, waarmee ik Engelstalige popmuziek maakte. Slechts heel af en toe kwam er een Limburgstalig lied voorbij. Tot ik werd gevraagd om voor een regionaal radioprogramma dialectliedjes over actuele nieuwsitems te schrijven. Na een lp en tournee met die Limburgse liedjes zijn we weer doorgegaan in het Engels, met als uitzondering het lied Mien moder in ’45. Bij onze theateroptredens viel me dat seizoen op dat juist dat lied, over mijn moeder en wat er in de oorlog is gebeurd, het meeste losmaakte. Toen besloot ik in het diepe te springen en echt voor mijn eigen taal, het Limburgs, te kiezen. Dat was in 1992.”

Ziel en zaligheid
“De aanleiding voor het schrijven van het lied Blaosmuziek was een fietstocht met mijn vrouw. In het dorp Linne, in de buurt van Roermond, hoorden we een harmonie spelen. Dat raakte mij. Daarna wilde ik vastleggen dat muziek die je kent uit je jeugd je later in het leven diep kan raken. Voor veel geëmigreerde Limburgers is Blaosmuziek een nostalgisch nummer, maar voor mij niet. Ik beschrijf in het lied een situatie die hier nog elke zondag aan de orde is. En in de afgelopen tien jaar heb ik wel ervaren dat de wereld van de blaasmuziek zeer dynamisch is. Veel mensen kunnen er tot op de dag van vandaag hun ziel en zaligheid in kwijt.”

Niet loepzuiver
“De eerste opname van het lied staat op het album D’n Haof. Ik maakte die met Fanfare Eendracht Nieuwenhagerheide, onder leiding van Hardy Mertens. Hij heeft ook het prachtige arrangement geschreven, waarmee hij helemaal de juiste snaar raakte. We namen op op een heerlijke lenteavond in 1999, in een oude kerk in Maastricht. De gekozen opname is eerlijk gezegd niet loepzuiver en ook de stemming van de vleugel was in de loop van de avond wat verlopen. Maar het heeft zo veel sfeer! Aanvankelijk was het de bedoeling dat ik tegelijkertijd met het orkest mijn zangpartij zou inzingen, maar ik kon het niet: ik had een brok in mijn keel van ontroering. Daarin stond ik niet alleen: één van de bugelspelers zei me die avond dat ze telkens tranen in haar ogen kreeg. Eigenlijk had iedereen wel door dat we niet bezig waren met het vastleggen van zomaar een doorsnee-liedje.”

Nablijven
“Het lied viel ook op in Hilversum. Ik mocht met orkest optreden in de televisieprogramma’s van Paul de Leeuw, Jack Spijkerman en Mart Smeets. Daarna volgde het Gala van het Nederlandse lied, dat dat jaar een eerbetoon was aan Boudewijn de Groot. Ik mocht Avond zingen, toen al mijn favoriete lied van Nijgh en De Groot, en Blaosmuziek. Dat laatste ging niet vanzelf. Bij de repetities met het Metropole Orkest liep de inval van de blaasbas, op de vierde tel van maat vierentwintig, iedere keer mis. Ik zing dan ‘gaef mich ’ne blaosbas’, maar kreeg ’m niet. Dirigent Dick Bakker vroeg mij en de blaasbassist even na te blijven, maar het lukte mij toen nog niet zo goed om de muzikant precies uit te leggen wat ik wilde horen. Op de zondag van het gala bleek de blaasbassist waarmee we gerepeteerd hadden ziek te zijn. Zijn vervanger werd voor de leeuwen gegooid en deed het prima. Die middag gingen overigens wel de laatste noten de fout in, maar dat maakte niks meer uit. De hele zaal hadden we toen allang ingepakt. En het is een klein detail, maar kijk het eens terug op YouTube en let op de laatste noot van de trompetten. Een hoge F! Kippenvel!”